Stichting De school van Bovensmilde ondersteunt voormalig betrokkenen bij de schoolgijzeling van 1977 in Bovensmilde bij hun verwerkingsvragen en verzamelt, bewaart en ontsluit persoonlijke en collectieve herinneringen
“Een gijzeling komt voor gijzelaars altijd onverwacht. De slachtoffers verliezen hun normale rechten. Naast angst zijn er gevoelens van isolement en van verlatenheid.”
“’s Morgens vroeg haalde mijn moeder mij op. Ze was geïnstrueerd om vooral geen vragen te stellen en niet te enthousiast te reageren, want dan zou ik kunnen denken dat er iets ergs met mij was gebeurd.”
“Ik heb geschreeuwd uit volle overtuiging, dat moest toch van de meester? En het raam mocht open, frisse lucht! Pas later besef je: mijn hemel, wat heb ik geroepen?”
“Het zou nooit meer worden zoals het was. De school, in eerste instantie de noodlocatie, werd aan de andere kant van het dorp gezet. De school verschoof steeds meer naar de andere kant van het dorp.”
“Het was toen al een puinhoop op school. Alles wat mis kon gaan, ging mis. Kotsende kinderen, links en rechts. Gehoest, gejank, gespuug. Rondrennende leraren en kapers, spanningen.”
“Ook kregen we van die gele toetjes in smalle hoge bekers met een laag witte room erbovenop. Ze zijn nog steeds te koop, maar ik eet ze absoluut niet.”
“Ik ben boos op al diegenen die het liefst hebben dat we ook nu nog onze mond houden over wat er dertig jaar geleden gebeurd is. Alsof die 105 kinderen en vijf onderwijzers destijds zelf om die gijzeling gevraagd hebben.”
“Voor een normalisatie van de situatie is het ontmoeten van elkaar, het scheppen van ontmoetings-situaties gewenst. Alleen door ontmoeting kan er een gesprek ontstaan, over het verleden én de toekomst.”
“Het blijkt heel moeilijk voor de ‘buitenwereld’ te zijn om te begrijpen wat dat nou betekent: gegijzeld zijn.”
“Een gekkenhuis was het, en het is dan ook niet zo vreemd dat daarbinnen menigeen zich zo nu en dan afvroeg of het allemaal wel echt gebeurde.”